Plankenwanden
Over houtbouw gesproken: er is heel wat met hout gewerkt op het oude schiereiland Noord-Holland. Huizen en boerderijen hadden oorspronkelijk gevlochten wanden en rieten daken. Later, toen hout gezaagd kon worden, ontstonden wanden die van planken waren getimmerd. En er kwamen dakpannen op de daken. Toen nog later de muren van baksteen werden gemetseld, bleven de constructies van huizen, boerderijen en schuren grotendeels van hout.
In dit artikel is de aandacht gericht op houten wanden. Niet de schoonheid van het materiaal en de wijze van het bewerken van hout staan voorop, maar de manier waarop met houten delen, met planken dus, wanden werden gevormd. Het gaat in dit geval om de buitenkant van het bouwwerk.
Er is een belangrijk woord als het gaat om houten schotten en dat is: weeg. Er bestaat een etymologisch verband met het Latijnse woord viëre, dat vlechten betekent. Een gevlochten muur werd in het Middelnederlands een weeg genoemd. We kennen het woord nog steeds in de term ‘getrapte weeg’. Dit is een wijze van betimmering, waarbij horizontale planken overnaads worden aangebracht, ofwel elkaar dakpansgewijs overlappen. In de 17e eeuw vielen de delen ‘...twee duym over malkander...’, dat is ruim vijf centimeter. De aldus getimmerde wand werd weeg genoemd. Toen later zijmuren werden gemetseld noemde men die hardnekkig ‘zijtwegen’. Al eeuwenlang betekent het woord weeg dus: wand of muur.
De getrapte weeg bleef tot in de twintigste eeuw in gebruik. De delen waren vaak zo’n dertig centimeter breed en drie centimeter dik. Om de wand zo veel mogelijk tochtvrij te maken werd in het stuk waar de delen elkaar overlapten een pikdraad aangebracht. Dit is een in teer gedoopt dun touw dat met kleine spijkertjes werd vastgemaakt. De planken werden weegdelen genoemd en zo’n buitenwand heette ‘een schot van geweegde delen’.
Zijwanden van huizen, boerderijen, schuren en molens werden op een dusdanige manier gedurende een reeks van eeuwen betimmerd. Soms werd ook een voorgevel van een getrapte weeg voorzien, het meest kwam dit voor bij schuren.
Tijdens de 19e eeuw deed rabathout zijn intrede. Onder rabat wordt verstaan: horizontaal aangebrachte planken die met messing en groef in elkaar grijpen, waarbij de aansluiting aan de messing hol geschaafd is. Een drietal tekeningetjes bij dit artikel laat zien wat met de definitie wordt bedoeld. Het aanbrengen van rabatdelen wordt wel rabatten genoemd. Een gerabat schot is vlakker en strakker dan een getrapte weeg, maar minder levendig. Rabat vond men deftiger. Je ziet wel eens bij een huis met een rabathouten lijstgevel (= een rechthoekige voorgevel), dat de zijgevels minder deftige getrapte wegen hebben. Om rabat nog mooier te maken werden soms de holle gedeelten van groen geschilderde planken wit geverfd. Dat gaf een pittig gezicht, vond men.
Staand hout
Voorgevels van huizen en boerderijen werden meestal beschoten met staand hout, verticale delen dus. De meest voorkomende manier van betimmering is die met vlakke delen die met messing en groef in elkaar grijpen. Vooral topgevels zijn zo gemaakt. Je had dan een mooie vlak schot waar de kozijnen en de kunstig bewerkte windveren goed bij afstaken. In het begin van de 17e eeuw werden de planken van cannelures voorzien. Dat wil zeggen dat een reeks holle profielen in de planken werd geschaafd. Dit bevorderde de verticale werking van de gevel.
Je ziet tegenwoordig bij restauratie van huizen en schuren wel eens dat de planken met een schaaf met een bol geslepen beitel worden bewerkt. Dit wordt gedaan om gedisselde planken te imiteren. Het is wel aardig, maar soms is het oppervlak wat te heftig bewerkt, dan was de beitel te bol.
Overigens werd door vaklui een schot van verticale delen aangeduid als ‘staande weeg’. Alweer de weeg, ziet u? Een heel andere toepassing van verticaal getimmerd hout is het ‘gepotdekselde’ beschot. Bij potdekselen worden de planken in twee lagen over elkaar gespijkerd, zodanig dat de planken van de buitenste laag de tussenruimtes van de binnenste laag afdekken. Het is goed om nu even het rechter tekeningetje te bekijken in de reeks van vier manieren van betimmeren die bij dit artikel is afgebeeld. Dan is meteen duidelijk wat met potdekselen bedoeld wordt. Gepotdekseld hout werd vaak bij de bouw van kapbergen gebruikt. De delen waren dan meestal ‘ongekantrecht’, met onbewerkte zijkanten, en liepen enigszins toe. Als de binnenste planken breed van boven begonnen en onderaan smal eindigden, werden de buitenste planken andersom vastgespijkerd. Deze methode werd ook gebruikt voor het dakbeschot van boerderijen, schuren en huizen. Het was wel goedkoper en ruwer hout, maar het was niet in het zicht.
Je merkt nogal eens dat de termen gepotdekseld en geweegd door elkaar gebruikt worden. In plaats van geweegd wordt gezegd gepotdekseld. Ikzelf doe dit niet, omdat ik vind dat zoiets tot misverstanden kan leiden. Jazeker, want stel je eens voor: iemand gaat de volgende dag met vakantie. Hij belt nog even snel een aannemer op en zegt: ‘Heb jij volgende week tijd om mijn kapberg opnieuw te betimmeren?, ‘... ’Ja hoor, dat komt me wel goed uit’, antwoordt de aannemer, ‘hoe wil je het hebben?’ ‘Gepotdekseld’, zegt de vakantieganger. ‘Komt in orde’ besluit de aannemer. Komt de man na veertien dagen terug en ziet dat de kapberg met gepotdekseld hout is betimmerd. Hij belt de aannemer en zegt: ‘Wat heb je nou gedaan, ik had toch gezegd dat hij gepotdekseld moest worden’. ‘Ja, dat klopt’, zegt de aannemer ‘dat heb ik gedaan’. Maar ik bedoelde met horizontale delen, dakpansgewijs over elkaar gespijkerd’. ‘Dat heet geweegd’, zegt de aannemer. ‘Nietwaar’, zegt de man die net terug is ‘dat heet gepotdekseld’. U ziet het, dit is ruzie. En waarom? Juist, vanwege een misverstand. Overigens: de aannemer had gelijk.
Jan Deckwitz